11 februari 2010

Armoede en arbeid; Leiden's 19e eeuw (6)

Vandaag vervolg ik mijn verhaal over de omstandigheden in het Leiden van de 19e eeuw. Naast het proletariaat en de fabrikanten ontwikkelde zich in de loop van de 19e eeuw een middenstand. Zij kwam voort uit de werkende bevolking die de elite wilde nabootsen. Hierdoor werd een begin gemaakt met de nivellering, al was dat op zeer kleine schaal. De kloof tussen arm en rijk werd hierdoor wel enigszins verkleind. Mag er sprake zijn van een zekere nivellering, de instelling van de mensen ten opzichte van andere standen was tamelijk negatief gekleurd. Over het algemeen stond men namelijk nogal kritisch tegenover de lagere standen. Tegenstellingen waren te groot en ook meende men dat er in die lagere standen weinig geestelijke vooruitgang viel te bespeuren. Hoewel er drie hoofdklassen te onderscheiden waren, moet men niet denken dat er in de klassen zelf geen verschillen te vinden waren. Die waren er wel degelijk. We hebben gezien dat de elite weer in drie onderdelen uiteen viel. Er waren hierdoor bijvoorbeeld ook weer verschillen tussen fabrikanten en echte notabelen, terwijl ook hoogleraren een sterk geisoleerde groep vormden. Ook binnen het proletariaat waren verschillen aan te wijzen. Er waren wevers, spinners en dagloners, mensen die alleen de zogeheten 'armenkerken' mochten bezoeken. De leerlooiers, bierbrouwers en lakenarbeiders hadden het al weer wat beter. Men kan zeggen dat de ambachtslieden het beter hadden dan de industrie-arbeiders.