16 november 2009
Armoede en arbeid; Leiden's 19e eeuw (5)
Bevolkingsindeling en bevolkingsstructuur Wanneer men de bevolking wil gaan indelen in verschillende categorieen, moet allereerst worden vastgesteld op grond van welke maatstaven dit gebeurt. Men zou zich ook kunnen afvragen welke factoren de zogenaamde sociale ongelijkheid bepalen. De 19e eeuw kende een klassenmaatschappij en dat hield onder meer in dat de positie van de mens in het sociale leven werd bepaald door de hoogte van het inkomen dat men verdiende. Onlosmakelijk aan dit inkomen was macht en prestige gekoppeld. In de tijd van de Verlichting werd veel over het begrip sociale ongelijkheid nagedacht en tal van theorieen werden ontwikkeld. Met name de Franse filosoof Jean Jacques Rousseau (1712-1778) deed van zich spreken. Volgens hem was de sociale ongelijkheid geworteld in het prive eigendom. Alle verschillen tussen rijk en arm, hoog en laag waren voortgekomen uit het bezit. Hierin herkennen we de denkbeelden van Karl Marx (1818-1883) die ook van een dergelijke gedachte uitging. Marx echter gaat wat dieper en spreekt niet van prive eigendom, maar van economische productiemiddelen zoals fabrieken, machines, grond. Hierbij onderscheidde hij bezitloze arbeiders (het proletariaat) en rijke, machthebbende fabrikanten als voornaamste bevolkingsgroepen.