24 oktober 2007
De wevershuisjes- wonen in Leiden
In de week van de geschiedenis stond het wonen in Nederland centraal. In het kader daarvan bezocht ik met mijn tante Trudy afgelopen zaterdagochtend een expositie in het Leids gemeentearchief aan de Boisotkade. Daar werd ons de Leidse woon- en bebouwingsgeschiedenis van ruwweg de afgelopen 900 jaar uit de doeken gedaan. Na een groeiperiode in de 17e eeuw, met tal van uitbreidingsplannen, werden er in de 18e eeuw minder nieuwe woningen in Leiden gebouwd. In de 19e eeuw werden vooral de sloppenwijken getroffen door cholera-epidemieen. Daar moesten de bewoners dagelijks zien te overleven en was het leven zwaar. Na de tweede cholera-epidemie in 1866 werd de "Vereniging ter verbetering van de volksgezondheid" opgericht. Een initiatief van de gegoede burgerij dat voortkwam uit sociale betrokkenheid en ook eigenbelang: angst voor besmettelijke ziekten. Rond 1900 komen nette woningwetwoningen in de nieuwe buitenwijken beschikbaar.
De gezinnen Van den Bos hebben in de 17e en 18e eeuw vooral gewoond in het gebied rond de Lootskerk, die in 1663 werd gebouwd. De wevershuisjes waren in de 17e eeuw vooral huurwoningen. Woon- en werkvertrek waren van elkaar gescheiden en de grootte van de vertrekken was afhankelijk van de omvang van het weefgetouw. Het scheren van de schapenvellen en het wassen van de wol gebeurde op straat. Het spinnen werd het slechtst betaald en gebeurde meestal door vrouwen, kinderen, bejaarden en invaliden. De op 16 januari 1819 geboren Jannetje Isabella van Heusden, met wie de in 1814 geboren Jan van den Bos op 11 januari 1838 in het huwelijk trad, was ook spinster. Zij was net als haar man analfabeet.