1 maart 2010
Armoede en arbeid; Leiden's 19e eeuw
Voor een beter begrip van hoe de arbeiders tot verzet kwamen moet men allereerst hun sociale positie bepalen. Omdat de 19e eeuw een klassenmaatschappij kende, werd de positie bepaald door het inkomen. Voor de arbeiders had dit ongunstige gevolgen. Door de zeer lage lonen die zij verdienden was armoe troef. Onvoldoende goede huisvesting, te weinig ontspanning, slecht of onvoldoende onderwijs en een onprettige werkkring bemoeilijkten hun leven. In 1860 verscheen er een rapport van een commissie die door de minister van Nijverheid was ingesteld om de kinderarbeid in de Leidse (textiel)fabrieken te onderzoeken. Het rapport wees uit dat de fabrikanten de kinderen misbruikten. Al sinds 1859 bezag het ministerie van Binnenlandse zaken de bepalingen die de kinderarbeid in het buitenland regelden. Er zouden nog heel wat jaren overheen gaan voordat de kinderarbeid wettelijk geregeld zou zijn. Hoewel de onderzoeken een duidelijk negatief resultaat hadden opgeleverd was Leiden een van de steden die er nog redelijk aan toe waren. In andere delen van het land was de toestand aanzienlijk slechter. Ook de woonomstandigheden kunnen wat dat betreft als betrekkelijk gunstig gekenschetst worden.