16 februari 2009

Het ontstaan van Leiden (vervolg)

Het wordt als een vanzelfsprekendheid beschouwd dat collegae zich verenigden in gilden, maar als we een kijkje nemen in de Leidse archieven komen we een aantal verbodsbepalingen tegen. In 1313 verbood graaf Willem III dat er gilden zouden worden opgericht. Omdat in Leiden de voornaamste bron van inkomsten kon worden toegeschreven aan de lakennijverheid (we spreken dan van ca. 1350), was het voornaamste ambacht in Leiden dat van 'drapenier' (lakenbereider). Al gauw komen ook in Leiden de gildeverenigingen hun entree maken en omstreeks 1440 heeft Leiden er 14, van heel uiteenlopende beroepen: smeden, barbiers, schutters, schuitenmakers enz. enz. Zo is op grond van deze bevolkingsgroepen in Leiden in de 13e en 14e eeuw de strijd te verklaren tussen de vermogenden en de arbeidende klassen. Dat Leiden toen ook al een groeiende bevolking had, moge blijken uit het aantal vleeshouwers. In 1400 telde de stad ongeveer 18 vleeshouwers/slagers, terwijl in 1410 dat aantal op 26 wordt geraamd (ook werkzaam in veeteelt en veehandel).